Aktuelles

Prejudiciële vragen Europees Hof van Justitie - Betekeningsverordening

Prejudiciële vragen Europees Hof van Justitie - Betekeningsverordening

De EG-Verordening nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (hierna "Betekeningsverordening") heeft de verbetering van de interne markt tot doel door de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures te verbeteren door middel van het beginsel van rechtstreekse verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken vast te leggen.

Hoofdstuk II van de Betekeningsverordening voorziet in andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken en is ingedeeld in 2 afdelingen.

Afdeling 1 heeft betrekking op de wijze waarbij door de lidstaten aangewezen instanties, de zogenaamde "verzendende en ontvangende instanties", elkaar een te betekenen gerechtelijk stuk zo spoedig mogelijk rechtstreeks toezenden.

Afdeling 2 voorziet in "andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken", zoals de betekening of kennisgeving per post (art. 14), waarbij elke lidstaat bevoegd is de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks per post te verrichten en dit onder de voorwaarden bepaald door de ontvangende lidstaat.

In een arrest van 9 februari 2006 van het Europese Hof van Justitie (H.v.J.), beantwoordde het H.v.J. 2 prejudiciële vragen gesteld door het Belgische Hof van Cassatie naar aanleiding van een cassatieberoep, ingesteld door een vennootschap naar Portugees recht met zetel in Portugal wiens beroep tegen het per post en door tussenkomst van instanties betekende vonnis onontvankelijk was verklaard wegens laattijdigheid.

Volgens het Hof van Beroep dient voor de aanvang van de beroepstermijn rekening gehouden te worden met de dag van de eerste geldig verrichte betekening.

In de prejudiciële vragen wilde het Hof van Cassatie weten of er een rangorde bestaat tussen de 2 wijzen van betekening indien deze beiden geldig zijn verricht en - indien er cumulatie mogelijk is - welke datum in aanmerking moet genomen worden om te bepalen wanneer een procestermijn in verband met de betekening begint te lopen.

Op de eerste prejudiciële vraag antwoordde het H.v.J. dat de Betekeningsverordening geen rangorde voorziet tussen deze 2 wijzen van betekening en dat bijgevolg één gerechtelijk stuk op één van de 2 wijzen, dan wel gelijktijdig, geldig betekend kan worden.

Als antwoord op de tweede prejudiciële vraag, bevestigde het H.v.J. de zienswijze van het Hof van Beroep waarbij, in geval van cumulatie, voor de berekening van een termijn in verband met betekening moet uitgegaan worden van de datum van de eerste geldig verrichte betekening.

Ga terug